Rangen bij de Rijkswacht
Bij de rijkswacht werden militaire rangen gebruikt om het personeel in te delen.
Als men aan de basisopleiding begon bij de rijkswacht werd de kandidaat-rijkswachter onmiddellijk "rijkswachter".
Na zes maanden opleiding werd de kandidaat aangesteld tot "brigadier" en na het slagen in de opleiding werd men "wachtmeester".
Dit was in feite de basisrang voor het operationele personeel terwijl "rijkswachter en brigadier" rangen waren die enkel in de Koninklijke Rijkswachtschool werden gehanteerd.
Na 12 jaar succesvolle dienst volgde de aanstelling tot "eerste wachtmeester".
Dit bleef men tot het einde van de carrière. De rijkswachters in deze rang waren agent van gerechtelijke politie.
Men kon er ook voor kiezen om keuronderofficier te worden. Dit kon na een opleiding van drie jaar of na een aantal jaren ervaring via sociale promotie.
De basisgraad hier was "Opperwachtmeester" waarna "Eerste Opperwachtmeester", "Adjudant" en "Adjudant-chef" volgen.
De keuronderofficieren waren officier van gerechtelijke politie en hadden dus een grotere bevoegdheid dan de agenten van gerechtelijke politie.
Een "adjudant" of "adjudant-chef" kon de leiding hebben van een kleine of middelgrote brigade.
"Opperwachtmeesters" en "eerste opperwachtmeersters" konden bijvoorbeeld een team of sectie leiden binnen zo'n brigade.
Officier kon men worden door een officierenopleiding te volgen. Oorspronkelijk bestond deze opleiding uit een vijf jaar durende studie. Later in de officierenopleiding via de sociale promotie, waarbij onderofficieren tot officier gevormd werden, toegevoegd.
De eerste twee jaren van de klassieke opleiding volgde men de basis militaire opleiding aan de Koninklijke Militaire School (KMS), daarna ging men twee jaar naar de "universitaire centra" van de Koninklijke Rijkswachtschool. Deze centra waren in Gent (voor de Nederlands taligen) en in Luik (voor de Frans- en Duits taligen) gevestigd. Men volgde er enerzijds een licentiaat in de Criminologie aan de universiteit en anderzijds een professionele vorming. Tenslotte volgde men nog een 15 maanden durende scholing aan de "applicatieschool" van de Koninklijke Rijkswachtschool in Elsene.
Tijdens de opleiding werd de kandidaat-officier achtereenvolgens aangesteld tot wachtmeester (bij het begin), tot adjudant (na een jaar) en tot onderluitenant (na twee jaar).
Bij het succesvol afsluiten van de opleiding werd de kandidaat, met terugwerkende kracht tot zijn aanstelling, benoemd tot onderluitenant.
Na vier jaar werden de onderluitenanten bevorderd tot "luitenant",
nogmaals vier jaar later tot "kapitein"
en dan vijf jaar later tot "kapitein-commandant".
Ongeveer acht jaar na het afsluiten van de officiersscholing werden de officieren opgeroepen om deel te nemen aan de voorbereidingen voor en deelname aan het "majoorsexamen".
Enerzijds moesten zij een bewijs leveren een grondige kennis van de tweede landstaal te bezitten (dit kon door het afleggen van een taalexamen of het bewijs een universitaire opleiding in de andere taal gevolgd te hebben), anderzijds moesten zij examens afleggen over voortgezette kennis in militaire vakken, openbare orde en management.
De officieren die dit succesvol afronden werden "kandidaat-majoor" (dit is geen officiële benaming) en konden door het zogenoemde "wapencomité" voorgesteld worden voor benoeming tot majoor.
De hogere officieren en opperofficieren werden gevormd door de graden
"majoor", "luitenant-kolonel", "kolonel",
"generaal-majoor" en "luitenant-generaal".
De commandant van de rijkswacht was een
"luitenant-generaal"
dinsdag 12 mei 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten